Waarmee kunnen wij u helpen?

    AOW AOW-leeftijd

    In 2020 en 2021 zal de AOW-leeftijd 66 jaar en 4 maanden blijven, zoals nu ook het geval is. Vervolgens stijgt de AOW-leeftijd naar 66 jaar en 7 maanden in 2022 en naar 66 jaar en 10 maanden in 2023. In 2024 bedraagt de AOW-leeftijd 67 jaar. Vanaf dat moment zal de AOW-leeftijd weer gekoppeld worden aan de levensverwachting, maar wel op zo'n manier dat een jaar langer leven leidt tot een verhoging van de AOW-leeftijd met 8 maanden. Diezelfde systematiek gaat ook gelden voor de (fiscale) pensioenrichtleeftijd. Op dit moment betekent elk jaar langer leven nog een verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd met één jaar. 

    In onderstaande figuur hebben wij het gewijzigde AOW-tijdpad schematisch weergegeven.

    De verminderde stijging van de AOW-leeftijd heeft tot gevolg dat werkgevers ook minder lang oudere werknemers in dienst hoeven te houden, nu zij de arbeidsovereenkomst kunnen opzeggen tegen het moment dat de werknemer de AOW-leeftijd bereikt.

    Zware-beroepenregeling en versoepeling RVU-heffing

    Het Pensioenakkoord bevat niet een zware-beroepenregeling. Om sociale partners de tijd te geven op bedrijfstakniveau alsnog te komen tot passende afspraken, versoepelt het kabinet met ingang van 1 januari 2021 voor een periode van vijf jaren – dus tot en met 31 december 2025 – de pseudo-eindheffing op regeling voor vervroegde uittreding (RVU-heffing), mits de uittreding maximaal drie jaar voor het bereiken van de AOW-leeftijd plaatsvindt. Per jaar wordt een bruto-uitkeringsbedrag van ongeveer EUR 19.000 vrijgesteld van de RVU-heffing. Gaat de uitkering minder dan drie jaar voor het bereiken van de AOW-leeftijd in, dan wordt het bedrag naar rato verlaagd. Gaat de uitkering eerder in of is de uitkering hoger dan EUR 19.000 per jaar, dan wordt slechts het meerdere betrokken in de RVU-heffing. Uitgangspunt blijft dat vervroegde uittreding alleen mogelijk is wanneer werkgever en werknemer daarmee instemmen.
    Daarnaast stelt het kabinet gedurende een periode van vier jaren jaarlijks EUR 200 miljoen ter beschikking om sociale partners op bedrijfstakniveau tegemoet te komen. Sociale partners kunnen in gezamenlijk overleg aanvragen indienen die onder meer zien op het duurzaam inzetbaar houden van werknemers en het faciliteren van langer doorwerken.

    Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen

    Op 18 november 2019 is een eerste voorstel voor de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen bekend gemaakt. Het idee is voor deelnemers de mogelijkheid te introduceren op de pensioeningangsdatum een deel van de waarde van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen als bedrag ineens op te kunnen nemen. Dat zou meer flexibiliteit moeten bieden. Opnemen van het bedrag ineens benoemt het wetsvoorstel als een vorm van afkoop. Er is geen verplicht bestedingsdoel (zoals hypotheek of opleiding, waarvan eerder wel sprake was). Wel is het bedrag gemaximeerd op 10% van de waarde van de opgebouwde aanspraken. En afkoop kan alleen plaatsvinden op de ingangsdatum van het pensioen, niet daarvoor of daarna. Combineren met hoog/laag uitkeringen zou niet mogen. De resterende levenslange uitkering moet boven de afkoopgrens blijven (in 2019 is dat EUR 484,09 per jaar). Het voorstel werkt ook de versoepeling van de RVU-heffing verder uit (zie hierboven) evenals de mogelijkheden voor verlofsparen. Op dit moment kunnen werknemers maximaal 50 weken fiscaal gefaciliteerd vakantieverlof en compensatieverlof opsparen. Het kabinet heeft met sociale partners afgesproken om deze fiscale grens te verhogen van 50 naar 100 weken. Het wetsvoorstel strekt tot uitwerking van deze maatregel.

    Meer over