Op 1 februari 2019 is het wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom ingediend bij de Tweede Kamer. In deze Aanvullingswet wordt een deel van de bestaande instrumenten voor grondbeleid samengebracht, vereenvoudigd, geharmoniseerd en geïntegreerd in het stelsel van de Omgevingswet. Het wetsvoorstel regelt onteigening, voorkeursrechten, landinrichting, stedelijke herverkaveling en kostenverhaal. Dit betekent voor de praktijk een flink aantal wijzigingen.
De Aanvullingswet grondeigendom is één van de vier aanvullingswetten die bij de Omgevingswet horen. De andere drie aanvullingswetten gaan over bodem, geluid en natuur. De aanvullingswetten maken onderdeel uit van de Omgevingswet. De Omgevingswet zal naar verwachting op 1 januari 2021in werking treden.
Wat zijn de belangrijkste wijzigingen in het kort?
De onteigeningsprocedure
De onteigeningsprocedure wijzigt in die zin dat een scherper onderscheid wordt aangebracht tussen enerzijds de besluitvorming over de onteigening en anderzijds het vaststellen van de schadeloosstelling. De aspecten van onteigening die te maken hebben met de publiekrechtelijke bevoegdheid (algemeen belang, noodzaak en urgentie) vormen het onderwerp van de bestuursrechtelijke onteigeningsprocedure. De aspecten die te maken hebben met de vergoeding van de schade die die het rechtstreekse en noodzakelijk gevolg is van de onteigening (de schadeloosstelling en de schadebeperkende maatregelen) vormen het onderwerp van de schadeloosstellingprocedure.
Onteigeningtitels
De verschillende onteigeningstitels komen te vervallen. Voortaan geldt dat de onteigening alleen kan plaatsvinden ‘in het belang van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving’.
Geen rol meer voor de Kroon
De onteigeningsbeschikking wordt genomen en getoetst binnen de kaders van het bestuursrecht. Gemeenten, waterschappen, provincies en de ministers die het aangaat worden zelf verantwoordelijk voor het voorbereiden en nemen van een onteigeningsbesluit. Een verzoek aan de Kroon om de onroerende zaken bij koninklijk besluit aan te wijzen is niet meer nodig.
Bij elke onteigening zal de bestuursrechter betrokken zijn. De rol om de bestuursrechter in te schakelen komt daarmee bij het bevoegd gezag te liggen. Hiermee wordt gewaarborgd dat het geheel uitgesloten is dat een eigenaar wordt onteigend zonder dat de bestuursrechter zich daarover heeft uitgesproken. De bestuursrechter toetst het onteigeningsbesluit voordat het wordt bekrachtigd. Belanghebbenden kunnen bedenkingen kenbaar maken en tegen de uitspraak over de bekrachtiging door de rechter is hoger beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De civiele rechter blijft betrokken bij de vaststelling van de hoogte van de schadeloosstelling. De huidige procedure, waarbij eerst een onteigeningsvonnis wordt uitgesproken en daarna de schadeloosstelling wordt vastgesteld komt te vervallen. In de nieuwe situatie stelt de civiele rechter eerst een voorschot vast, waarna partijen doorprocederen over de hoogte van de schadeloosstelling. Tegen deze uitspraak over de schadeloosstelling staat geen regulier hoger beroep open bij een gerechtshof, maar wel cassatie bij de Hoge Raad. Het instellen van cassatie kan in de nieuwe regeling dan ook alleen betrekking hebben op de schadeloosstelling en niet langer op de titel van de onteigening.
De onteigeningsakte
Nadat het onteigeningsbesluit en het besluit ter uitvoering waarvan de onteigening nodig is (bijvoorbeeld een omgevingsplan) onherroepelijk zijn en het voorschot is betaald, kan een onteigeningsakte worden verleden bij de notaris. Met het inschrijven van de onteigeningsakte in de openbare registers gaat de eigendom van de onroerende zaak over op de onteigenaar.
Wat blijft hetzelfde?
Ongewijzigd blijft dat onteigening alleen kan plaatsvinden in het algemeen belang en tegen een vooraf verzekerde schadeloosstelling. Deze waarborg is vastgelegd in de Grondwet. Het algemeen belang, de noodzaak en de urgentie van de onteigening moeten in het besluit worden gemotiveerd.
Verder blijft ongewijzigd dat onteigening geldt als uiterste middel. Dit betekent, onder meer, dat het bevoegd gezag eerst moet proberen om de onroerende zaak minnelijk te verwerven, voordat tot onteigening kan worden besloten. De schadeloosstelling blijft een volledige vergoeding van alle schade die het rechtstreeks gevolg is van de onteigening.
Conclusie
Het wetsvoorstel levert een duidelijkere regeling op dan de bestaande regeling. Bovendien lijkt het wetsvoorstel te leiden tot een versteviging van de rechtspositie van de onteigende partij. De bestuursrechter neemt de rol van de Kroon over voor wat betreft de bekrachtiging van de onteigeningsbeschikking en de mogelijkheid bestaat om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De procedure wordt hierdoor wel langer, omdat na de bekrachtigingsuitspraak nog hoger beroep open staat. Hier tegenover staat dat de betrokkenheid van de bestuursrechter en de mogelijkheid van hoger beroep zal leiden tot een effectievere rechtsbescherming van de onteigende partij.