Het gerechtshof Amsterdam verduidelijkt dat het Bureau Financieel Toezicht (BFT) ook een tuchtklacht kan indienen wegens schending van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).
Eerder had de kamer voor het notariaat in Amsterdam twee onderdelen van de klacht van het BFT gegrond verklaard. Deze onderdelen hadden betrekking op de schending van de onderzoeksplicht en de weigeringsplicht dan wel opschortingsplicht. De twee andere klachtonderdelen die betrekking hadden op de Wwft – namelijk het niet verrichten van (verscherpt) cliëntenonderzoek en de meldplicht aan de FIU – werden door de kamer niet ontvankelijk verklaard. Het BFT stelde hiertegen hoger beroep in.
Het BFT betoogde dat de kamer ten onrechte had overwogen dat het BFT ten aanzien van de Wwft- schendingen uitsluitend de sanctiebepalingen uit de Wwft kan aanwenden en geen tuchtklacht tegen de notaris kan indienen op grond van artikel 111b Wna in combinatie met artikel 93 Wna. Het BFT wees daartoe op de wetsgeschiedenis, de lijn in de tuchtrechtelijke jurisprudentie bij de andere kamers en op het belang van effect en efficiënt toezicht op de poortwachtersrol. De notaris voerde hiertegen verweer.
Het hof stelt het BFT in het gelijk. Verduidelijkt wordt dat een schending van de Wwft onder de tuchtnorm van artikel 93 Wna valt. Het handelen van de notaris wordt volgens het hof mede ingevuld door de verplichtingen vanwege de Wwft nu deze inherent samenhangen met diens poortwachtersrol. Daarmee valt het al dan niet goed invullen van deze verplichtingen onder het handelen dan wel nalaten dat een behoorlijke notaris betaamt. Dit betekent dat een notaris hierop ook tuchtrechtelijk kan worden aangesproken door het BFT.
De vindplaats van de uitspraak is gerechtshof Amsterdam 23 juni 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1550.