3 min read

De bestuurlijke aflaat en de belanghebbende

8 June 2020

In het bestuursrecht komt het geregeld voor dat een besluit of een onderdeel daarvan niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Bijvoorbeeld omdat een belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Of omdat een belastingbesluit is genomen door een (nog) niet-gemandateerde heffingsambtenaar. Voor dergelijke onvolkomenheden biedt artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitkomst. De bestuursrechter kan een dergelijk ‘gebrek’ aan een besluit passeren zolang maar aannemelijk is dat daarmee geen belanghebbenden worden benadeeld. Toepassing van artikel 6:22 Awb voorkomt dat het besluit opnieuw genomen moet worden.

Verbouwing pand in Nijmegen

Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 april 2020 blijkt dat niet altijd van deze mogelijk gebruik gemaakt kan worden. Onderwerp van geschil vormde de verbouwing van een pand in afwijking van de verleende omgevingsvergunning. De eigenaar wilde van een enkele woning in het pand 2 wooneenheden maken en ook de winkelpui van het pand wijzigen. En zo geschiedde. Echter, bij een inspectie door het college van B&W van de gemeente Nijmegen (college) werd geconstateerd dat de verbouwing van de winkel in het pand niet conform de verleende omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan was uitgevoerd.

Het gebrek

Het college heeft de vergunninghouder vervolgens aangeschreven en een last onder dwangsom opgelegd. Er was alleen een probleem; er was een gebrek in dit handhavingsbesluit geslopen. In het handhavingsbesluit was vergeten de grondslag voor het handhavend optreden op te nemen, te weten: het handelen in strijd met het verbod om af te wijken van het bestemmingsplan zonder omgevingsvergunning (artikel 2:1 lid 1 sub c Wabo). Daarnaast was het college vergeten de vergunninghouder te gelasten de overtreding te beëindigen.

Artikel 6:22 Awb

De rechtbank Gelderland had eerder dit gebrek gepasseerd onder verwijzing naar artikel 6:22 Awb. De Afdeling dacht hier echter anders over. De Afdeling was van oordeel dat beoordeeld had moeten worden of door het gebrek iemand werd benadeeld. Wat dat betreft is de aard van het geschonden voorschrift irrelevant. Alleen als evident is dat belanghebbenden door het gebrekkige besluit niet zijn benadeeld, kan toepassing worden gegeven aan artikel 6:22 Awb. In dit geval deed zich die situatie niet voor; het was helemaal niet evident dat de vergunninghouder niet was benadeeld door het gebrek.

Het komt er op neer dat de rechtbank conform het oordeel van de Afdeling met het volgende rekening had moeten houden:

  1. Niet de aard van het geschonden voorschrift is beslissend voor de beantwoording van de vraag of een gebrek in een besluit kan worden gepasseerd, maar uitsluitend het antwoord op de vraag of door de schending iemand is benadeeld.
  2. Voor toepassing van artikel 6:22 Awb is vereist dat aannemelijk is dat de belanghebbende door het gebrek in het bestreden besluit niet is benadeeld.
  3. Een gebrek dat herstel behoeft, leent zich in beginsel niet voor toepassing van artikel 6:22 Awb. In gevallen waarin van het bestuursorgaan een bepaalde actie is vereist om het gebrek weg te nemen, kan er immers niet zonder meer van worden uitgegaan dat belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld.

Conclusie

Niet in alle gevallen kunnen gebrekkige besluiten met de mantel der liefde van artikel 6:22 Awb worden bedekt. Dit kan alleen wanneer het evident is dat belanghebbenden door een gebrek in een besluit niet worden benadeeld. De les die we dan ook uit deze uitspraak kunnen trekken is dat we bij ieder gebrekkig besluit secuur moeten nagaan of met het gebrek er belangen worden geschonden. Belanghebbenden moeten we dus niet uit het oog verliezen!

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Loran Somé.