In de praktijk komt het geregeld voor dat een rechtspersoon wordt ontbonden ondanks dat er ten gunste van die rechtspersoon nog een hypotheekrecht staat ingeschreven in de openbare registers. Wanneer op een later moment het betreffende registergoed moet worden overgedragen, wordt de notaris die belast is met de levering geconfronteerd met een hypotheekrecht dat dient te worden doorgehaald terwijl de rechtspersoon die zou moeten meewerken aan de doorhaling niet langer bestaat.
Notarissen kiezen in dit soort gevallen wel eens voor het heropenen van de vereffening van de betreffende vennootschap en benoeming van een vereffenaar als bedoeld in artikel 2:23c lid 1 Burgerlijk Wetboek:
Artikel 2:23c lid 1 Burgerlijk Wetboek:
“1. Indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, kan de rechtbank op verzoek van een belanghebbende de vereffening heropenen en zo nodig een vereffenaar benoemen. In dat geval herleeft de rechtspersoon, doch uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening. (…)”
Met het heropenen van de vereffening wordt beoogd te bewerkstelligen dat de rechtspersoon herleeft en de inschrijving van het hypotheekrecht alsnog kan worden doorgehaald. Dat deze ‘ondernemingsrechtelijke’ weg mogelijk is, is recent nog eens bevestigd in een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de betreffende uitspraak van 1 maart 2024 heeft de rechtbank bevestigd dat de heropening van de vereffening met een analoge toepassing van artikel 2:23c lid 1 BW (dus via een omweg) ook kan worden bevolen in het geval de heropening is vereist om de uitvoering van een bepaalde rechtshandeling mogelijk te maken. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat de noodzaak om de vereffening te heropenen genoegzaam is onderbouwd en heeft de rechtbank de vereffening van het vermogen van de betreffende rechtspersoon heropend.
Uitspraak Rechtbank Limburg
Enkele dagen na de hiervoor beschreven uitspraak heeft de Rechtbank Limburg echter anders geoordeeld in een soortgelijke casus.
Volgens de rechtbank kon de weg van artikel 2:23c lid 1 Burgerlijk Wetboek niet worden bewandeld om de inschrijving van een hypotheekrecht ten behoeve van de desbetreffende ontbonden rechtspersoon door te halen. Naar het oordeel van de rechtbank was geen sprake van het bestaan van een bate noch van een gerechtigde of schuldeiser die voor het saldo opkwam. Er zou enkel sprake zijn van een inschrijving van een hypotheekrecht waarbij volgens de betreffende verzoekster geen rechtens relevant belang meer bestond omdat het hypotheekrecht niet meer bestond. De rechtbank heeft overwogen dat een dergelijke inschrijving vermogensrechtelijk geen waarde vertegenwoordigde en om die reden dan ook geen reden voor heropening van de vereffening kon zijn. De rechtbank heeft derhalve het verzoek tot heropening van de vereffening afgewezen.
Ook in de literatuur wordt betwijfeld of de ‘ondernemingsrechtelijke’ weg van de heropening wel passend en juist is. Er wordt geopperd dat artikel 2:23c lid 1 Burgerlijk Wetboek te ruim wordt geïnterpreteerd, zeker nu de ‘goederenrechtelijke’ weg van artikel 3:29 Burgerlijk Wetboek een prima en werkbaar alternatief biedt. Interessant is dat de Rechtbank Limburg in haar uitspraak de verzoekster zelfs heeft verwezen naar de ‘goederenrechtelijke’ weg van artikel 3:29 Burgerlijk Wetboek. Op grond van dat artikel kon volgens de rechtbank het beoogde resultaat wél worden bereikt.
De weg van artikel 3:29 Burgerlijk Wetboek wordt in de praktijk vaak bewandeld door notarissen en bestaat erin dat de inschrijving van het hypotheekrecht door de rechtbank waardeloos wordt verklaard (in samenhang met artikel 3:28 Burgerlijk Wetboek en artikel 3:274 lid 3 Burgerlijk Wetboek):
Artikel 3:28 lid 1 Burgerlijk Wetboek:
“1. Is een inschrijving waardeloos, dan zijn degenen te wier behoeve zij anders zou hebben gestrekt, verplicht van deze waardeloosheid aan hem die daarbij een onmiddellijk belang heeft, op diens verzoek een schriftelijke verklaring af te geven. (…)”
Artikel 3:29 lid 1 Burgerlijk Wetboek:
“1. Worden de vereiste verklaringen niet afgegeven, dan verklaart de rechtbank de inschrijving waardeloos op vordering van de onmiddellijk belanghebbende. (…)”
Artikel 3:274 lid 1 en 3 Burgerlijk Wetboek:
“1. Wanneer een hypotheek is tenietgegaan, is de schuldeiser verplicht aan de rechthebbende op het bezwaarde goed op diens verzoek en op diens kosten bij authentieke akte een verklaring af te geven, dat de hypotheek is vervallen.”
“3. Worden de vereiste verklaringen niet afgegeven, dan is artikel 29 van overeenkomstige toepassing.”
Dit betekent dat bij een waardeloze hypothecaire inschrijving de notaris de rechter kan verzoeken om de inschrijving van het hypotheekrecht waardeloos te verklaren. Immers, de rechtspersoon die daartoe verplicht is en wordt verzocht medewerking te verlenen aan het afgeven van een verklaring van waardeloosheid, weigert de verklaring af te geven (lees: de verklaring wordt niet afgegeven omdat de rechtspersoon niet meer bestaat).
In de praktijk
Concluderend kan worden vastgesteld dat er in beginsel twee wegen kunnen worden bewandeld om de inschrijving van een hypotheekrecht ten behoeve van een ontbonden rechtspersoon door te halen: de ‘ondernemingsrechtelijke’ weg en de ‘goederenrechtelijke’ weg. Echter, mede gelet op de recente uitspraak van de Rechtbank Limburg en de kritiek uit de literatuur, is het aan te bevelen om in de praktijk te kiezen voor de rechte weg, namelijk de ‘goederenrechtelijke’ weg van artikel 3:29 lid 1 Burgerlijk Wetboek.
Uiteraard geldt hier ook het devies ‘voorkomen is beter dan genezen’: bij het voornemen om een rechtspersoon te ontbinden, is het essentieel om grondig te controleren of deze nog als hypotheekhouder in de openbare registers staat ingeschreven. Als dat inderdaad het geval blijkt te zijn, dient hier tijdens de vereffening aandacht aan te worden besteed om een juiste afwikkeling te waarborgen.