De Hoge Raad heeft op 4 juni 2021 antwoord gegeven op voor de insolventiepraktijk belangrijke prejudiciële vragen van de Rechtbank Rotterdam.
Deze prejudiciële vragen stelden aan de orde of schulden die voortvloeien uit de bestuursrechtelijke handhaving tegen de curator van milieurechtelijke verplichtingen, zijn aan te merken als boedelschuld, verifieerbare concurrente faillissementsschuld of niet-verifieerbare faillissementsschuld. De Hoge Raad geeft als antwoord dat dergelijke schulden kwalificeren als boedelschulden. Specialisten Jelmer Baukema en Willemijn Bouman van het team Insolventie & Herstructurering bespreken deze prejudiciële beslissing kort.
De vraag die bij de Hoge Raad voorlag was of geldschulden die voortvloeien uit de bestuursrechtelijke handhaving tegen de curator van milieurechtelijke verplichtingen al dan niet zijn aan te merken als boedelschuld. De kwalificatie van dergelijke schulden is belangrijk. Indien deze als boedelschuld worden gekwalificeerd, heeft dit als gevolg dat ze voorrang hebben op bijna alle andere schulden. Hierdoor is de kans groter dat de daaraan verbonden vorderingen daadwerkelijk zullen worden voldaan. De boedel bevat immers meestal te weinig actief om alle (concurrente) schuldeisers te voldoen.
Bij de bespreking van de kwalificatie van schulden die voortvloeien uit bestuursrechtelijke lasten die aan de curator zijn opgelegd wegens de niet-naleving van milieuwetgeving, herhaalt de Hoge Raad haar vaste rechtspraak: boedelschulden zijn die schulden die een onmiddellijke aanspraak geven jegens de faillissementsboedel hetzij ingevolge de wet, hetzij omdat zij door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan, hetzij omdat zij een gevolg zijn van een handelen of nalaten van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting.
De Hoge Raad wijst er vervolgens op, dat, volgens vaste rechtspraak van de bestuursrechter, verplichtingen die voortvloeien uit milieuwetgeving na faillietverklaring gelden als verplichtingen van de curator in zijn hoedanigheid van beheerder van de boedel en dus niet van de gefailleerde (rechts)persoon. Aldus rust op de curator in zijn hoedanigheid een eigen, zelfstandige verplichting tot naleving van de milieuwetgeving op basis waarvan hem bestuursrechtelijke lasten kunnen worden opgelegd. Derhalve kwalificeren dergelijke schulden als boedelschulden. Immers: deze schulden zijn een gevolg van handelen of nalaten van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verplichting.
Bij het voorgaande acht de Hoge Raad het niet van belang of de betreffende schulden zijn ontstaan als gevolg van gebeurtenissen die volledig voor het faillissement hebben plaatsgevonden, of de gebeurtenissen eenmalig waren dan wel voor het faillissement zijn begonnen en daarna voortduren en of de schulden zijn ontstaan als gevolg van een verplichting die na faillissement is ontstaan, maar voortvloeit uit voor het faillissement verrichte activiteiten. Bovendien is niet van belang wat voor soort milieuverplichting aan de orde is.
Tot slot merkt de Hoge Raad kort op dat een oordeel van de bestuursrechter inhoudende dat de curator geldt als ‘overtreder’ in bestuursrechtelijke zin, op zichzelf nog niet meebrengt dat de schulden die voortvloeien uit bestuursrechtelijke lasten die aan de curator zijn opgelegd wegens niet-naleving van milieuwetgeving kwalificeren als boedelschulden. Het feit dat de bestuursrechter dergelijke schulden aanmerkt als boedelschulden, is niet zomaar doorslaggevend voor het oordeel van de burgerlijke rechter. Of schulden als boedelschulden zijn aan te merken, is een civielrechtelijke vraag waarvoor de bovengenoemde maatstaf relevant is.
Meer weten?
Meer weten over wat deze uitspraak van de Hoge Raad (mogelijk) voor u betekent? Onze specialisten helpen u graag.