5 min read

Hoge Raad verruimt organisatorische verwevenheid fiscale eenheid btw

2 March 2022

Op 18 februari 2022 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de organisatorische verwevenheidseis voor de vorming van een fiscale eenheid btw, de formele rechtskracht van een beschikking en het (al dan niet) gewekte vertrouwen vanwege het afgeven van een beschikking. 

Het arrest gaat over een schoonmaak-B.V. waarvan 51% van de aandelen worden gehouden door een ziekenhuisstichting en 49% van de aandelen door een niet verbonden B.V.. De schoonmaak-B.V. verleent enkel schoonmaakdiensten aan de ziekenhuisstichting. De statutair bestuurder van de schoonmaak-B.V. is een natuurlijk persoon die werknemer is van de ziekenhuisstichting en bij de ziekenhuisstichting werkzaam is als manager facilitair bedrijf. De schoonmaak-B.V. en de ziekenhuisstichting hebben zich op het standpunt gesteld dat zij een fiscale eenheid voor de btw vormen en om die reden geen btw aan elkaar in rekening hebben gebracht. De Belastingdienst vindt echter dat geen sprake is van een fiscale eenheid btw en is over gegaan tot naheffing van btw.

Verwevenheidsvoorwaarden fiscale eenheid btw

Van een fiscale eenheid btw is sprake als btw-ondernemers in organisatorische, financiële en economische zin zijn verweven. Er is sprake van organisatorische verwevenheid als (i) de btw-ondernemers onder een gezamenlijke, althans als een eenheid functionerende, leiding staan, of (ii) de leiding van de ene btw-ondernemer feitelijk ondergeschikt is aan die van de andere btw-ondernemer.

Arrest Hoge Raad

In het arrest komt met name de organisatorische verwevenheid aan de orde. Indien – zoals in het onderhavige geval – twee btw-ondernemers in economisch opzicht nauw verweven zijn, omdat de economische activiteit van de ene btw-ondernemer uitsluitend ten behoeve van de andere btw-ondernemer wordt uitgeoefend (hierna: complementaire prestaties), kan een gezamenlijke leiding als hiervoor bedoeld ook bestaan wanneer tussen de btw-ondernemers zodanig nauwe banden in bestuur en leiding bestaan, dat zij moeten worden geacht tezamen het bestuur en de leiding te voeren met betrekking tot die complementaire activiteit. Dat doet zich in elk geval voor wanneer die btw-ondernemers zich jegens elkaar ertoe hebben verbonden om de strategie en het commerciële en organisatorische beleid ter zake van de complementaire activiteit samen te bepalen. Daaraan hoeft niet in de weg te staan dat een derde (lees: 49%-aandeelhouder) daarin medezeggenschap heeft. Bij de beoordeling of een dergelijke gezamenlijke leiding bestaat, moeten alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. 

Of hiervan in deze casus sprake is, gaat het Hof op verzoek van de Hoge Raad feitelijk toetsen. 

Ook gevolgen voor situaties zonder (uitsluitend) complementaire prestaties?

De schoonmaak-B.V. verleent uitsluitend schoonmaakdiensten aan de ziekenhuisstichting (complementaire prestaties). We zijn benieuwd of – en zo ja – in hoeverre het arrest in de toekomst (ook) gevolgen heeft voor situaties waarin niet (uitsluitend) complementaire prestaties worden verricht. De Hoge Raad betrekt immers specifiek (het beleid over) de complementaire prestaties tussen partijen bij zijn overweging.  

Wat mag de reikwijdte van (mede)zeggenschap van een derde zijn?

De Hoge Raad overweegt dat (mede)zeggenschap van een derde niet in de weg hoeft te staan aan de organisatorische verwevenheid. Een interessante en voor de praktijk relevante zin, zeker in geval van een 51%-49% joint venture. In dergelijke joint ventures worden in een aandeelhoudersovereenkomst doorgaans afspraken gemaakt, waardoor (i) bepaalde bestuursbesluiten onderworpen worden aan goedkeuring van de vergadering van aandeelhouders, die met een versterkte meerderheid of unanimiteit moet worden verleend; en/of (ii) bepaalde besluiten van vergadering van aandeelhouders moeten worden genomen met een versterkte meerderheid of unanimiteit. Afhankelijk van de aard en de omvang van de onder (i) bedoelde bestuursbesluiten kan ons inziens de organisatorische verwevenheid worden doorkruist. Hetzelfde geldt voor de hiervoor onder (ii) bedoelde aandeelhoudersbesluiten, maar dan in licht van de financiële verwevenheid. We kunnen uit het feitencomplex niet goed afleiden wat de (mede)zeggenschap van de 49%-aandeelhouder in casu is en zijn dan ook benieuwd of de uitspraak van het Hof ons daar meer inzicht in gaat brengen.

Kent een beschikking fiscale eenheid btw formele rechtskracht?

De Hoge Raad overweegt dat een beschikking fiscale eenheid btw geen formele rechtskracht kent.

Uitsluitend in die gevallen waarbij ook materieel aan de voorwaarden is voldaan, is sprake van een fiscale eenheid btw. Anders gezegd: een beschikking fiscale eenheid btw kan het niet voldoen aan de materiële voorwaarden niet ‘repareren’.

Vertrouwensbeginsel: ook relevant voor andersoortige casuïstiek

Een onderdeel dat in het arrest aan bod komt en ook voor andere onderwerpen relevant is, is de overweging van de Hoge Raad omtrent het vertrouwensbeginsel. Hoewel de Hoge Raad overweegt dat een belastingplichtige vertrouwen kan ontlenen aan een (door haar zelf gevraagde) beschikking is het daarbij volgens de Hoge Raad (uiteraard) wel noodzakelijk dat de Belastingdienst bij het doen van het verzoek juist en volledig is geïnformeerd. Het is dan ook de taak van de belastingplichtige zelf ervoor te zorgen dat alle informatie die nodig is om het verzoek redelijkerwijs te kunnen beoordelen, wordt overgelegd. Van dit laatste was volgens de Hoge Raad in deze casus geen sprake, omdat de schoonmaak-B.V. bij haar verzoek om een beschikking fiscale eenheid de Belastingdienst niet juist heeft geïnformeerd met betrekking tot de samenstelling van het bestuur van haarzelf en de ziekenhuisstichting. Zij had redelijkerwijs moeten weten dat de Belastingdienst haar verzoek niet goed op zijn fiscale merites kon beoordelen zonder op dit punt over de juiste inlichtingen te beschikken.

De schoonmaak-B.V. mocht dan ook geen vertrouwen ontlenen aan de beschikking fiscale eenheid btw.