Medezeggenschap in tijden van klimaattransitie
Werkgevers dragen in toenemende mate verantwoordelijkheid voor het realiseren van de klimaatplannen en het terugdringen van de uitstoot in de zakelijke mobiliteit. Hoewel de ene werkgever hier voortvarender mee aan de slag gaat dan de andere, leidt deze transitie er steeds vaker toe dat milieumaatregelen op de agenda komen die een impact hebben op werknemers en/of de werkzaamheden die worden verricht. Wij zien in de praktijk dat ondernemingsraden bij deze maatregelen vaak onvoldoende betrokken worden, terwijl dit op grond van de wet wel zou moeten. Reden genoeg om daar in deze bijdrage bij stil te staan.
Ondernemers en ondernemingsraden vergeten vaak dat het tot de taak van de ondernemingsraad behoort om: “de zorg van de onderneming voor het milieu, waaronder begrepen het treffen of wijzigen van beleidsmatige, organisatorische en administratieve voorzieningen in verband met het milieu, te bevorderen”. Deze zorgtaak is vastgelegd in artikel 28 lid 4 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) en vergt dat de ondernemingsraad initiatief toont om de ondernemer aan te sporen op dit terrein actie te ondernemen.
De ondernemingsraad heeft verschillende middelen tot zijn beschikking om uitvoering te geven aan deze zorgtaak. Zo heeft de ondernemingsraad het recht om informatie op te vragen over dit onderwerp en kan hij het onderwerp agenderen voor de overlegvergadering. Ook kan de ondernemingsraad een initiatiefvoorstel doen waarop de ondernemer inhoudelijk zal moeten reageren. De ondernemingsraad kan er bovendien voor kiezen een commissie in te stellen of een externe deskundige op dit gebied in te schakelen om zijn zorgtaak kracht bij te zetten.
De WOR kent daarnaast nog een belangrijke bepaling die de ondernemingsraad ondersteunt bij de invulling van zijn zorgtaak. Sinds 1998 is het adviesrecht in artikel 25 lid 1 sub l) WOR namelijk uitgebreid met: “een voorgenomen besluit tot het treffen van een belangrijke maatregel in verband met de zorg van de onderneming voor het milieu, waaronder begrepen het treffen of wijzigen van een beleidsmatige, organisatorische of administratieve voorziening in verband met het milieu”. Dit adviesrecht speelt in de praktijk vooralsnog geen grote rol, maar wij verwachten dat dit onder publieke en regelgevende druk snel zal veranderen. Bij de formulering van het adviesrecht is aangesloten bij de zorgtaak van de ondernemingsraad, waardoor dit recht een brede strekking heeft.
Omdat er weinig tot niet wordt geprocedeerd over dit specifieke adviesrecht, is de invulling daarvan niet geheel duidelijk. Dat van een milieumaatregel sprake is, zal niet ter discussie staan wanneer een belangrijke verduurzaming van het productieproces wordt doorgevoerd of voorzieningen worden getroffen om de uitstoot te beperken. Veel vaker echter zal het milieuaspect slechts een onderdeel zijn van de overwegingen die hebben geleid tot een voorgenomen besluit. Een bedrijfsverhuizing, bijvoorbeeld, kan deels zijn ingegeven vanuit de wens een duurzamer pand te betrekken. En een belangrijke relatie met een klant of leverancier kan worden opgezegd, mede doordat die onvoldoende past in de (milieu)koers. Naar onze inschatting kan er ook in die gevallen een adviesrecht zijn op grond van sub l), ondanks dat het milieuaspect onderdeel uitmaakt van een breder besluit. In alle gevallen moet getoetst worden of het milieuaspect “belangrijk” is. Het ligt voor de hand dat naast de operationele, financiële en sociale impact vooral ook getoetst wordt aan de bijdrage die het milieuaspect heeft aan zorg van de onderneming voor het milieu.
Wat het adviesrecht van sub l) uniek maakt in vergelijking met andere adviesrechten, is dat ook beleidsmatige voorzieningen onder het adviesrecht worden geschaard. Op grond daarvan zouden ook milieuplannen of milieudoelstellingen adviesplichtig kunnen zijn, ondanks dat die zich mogelijk nog niet hebben vertaald in concrete voorgenomen besluiten. Een ondernemingsraad die zich dat realiseert, kan in een vroeg stadium betrokken raken bij het bepalen van de (milieu)koers van zijn onderneming.
De conclusie is dat de wet voldoende middelen biedt om de medezeggenschap in tijden van klimaattransitie te intensiveren. Nu de aandacht hiervoor toeneemt, zal dit onderwerp ook bij ondernemers en ondernemingsraden steeds hoger op de agenda (moeten) komen. Waar ondernemingsraden in hun advisering eerder zijdelings aandacht besteedden aan de milieueffecten van een voorgenomen besluit, zal het milieuaspect naar verwachting steeds verder naar de voorgrond treden en zelfs in beroepsprocedures aan de orde kunnen komen. Zo kan de ondernemingsraad bevorderen dat zijn onderneming milieumaatregelen treft en zo een steentje bijdragen aan de klimaattransitie.
Meer weten? Neem contact op metNiels van Boekel.