Zaken als risicospreiding en het vereenvoudigen van samenwerkingsverbanden met andere zorgaanbieders, zijn goede redenen voor een zorgorganisatie om activiteiten onder te brengen in aparte rechtspersonen. Ook is bij een DGA-constructie niet per se sprake van (de schijn van) belangenverstrengeling. Dat blijkt uit recent antwoord van de minister van VWS op Kamervragen.
Zorgorganisaties kunnen op veel verschillende manieren zijn gestructureerd. Zij maken daarbij gebruik van de mogelijkheden die boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en zorgregulatoire wetgeving hen biedt. De Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd signaleerden in maart dat zij sommige structureren als te complex ervaren. In het verlengde van die constatering riepen zij de minister van VWS op hen wettelijke bevoegdheden te geven om iets te kunnen doen als zo’n complexe structuur hun toezichthoudende taken zou belemmeren. Hoewel de minister in februari 2017 nog vond dat op dit vlak geen aanvullende maatregelen nodig zijn, nam hij deze oproep toch ter harte. Hij zegde toe rond de zomer van 2019 te laten weten op welke manier hij het publiekrechtelijk toezicht in de zorg wil versterken.
Recent antwoord op Kamervragen van de PvdA wijst erop dat niet zonder meer is gezegd dat dit betekent dat de NZa en de IGJ op dit vlak dan ook nieuwe wettelijke bevoegdheden zullen krijgen. De minister schrijft namelijk dat hij kijkt naar zowel de handhaafbaarheid van bestaande normen als de wenselijkheid van aanvullende wet- en regelgeving.
Verder blijkt uit deze antwoorden dat de minister ook oog heeft voor de positieve kanten van ondernemingsrechtelijke structuren in de zorg.
Ten eerste schrijft hij dat zorgorganisaties goede redenen kunnen hebben om bepaalde ondernemingsrechtelijke constructies te hanteren. Zo’n goede reden is volgens de minister bijvoorbeeld het spreiden van risico’s door activiteiten onder te brengen in aparte rechtspersonen. Ook het eenvoudiger vormgeven van samenwerkingsverbanden met andere zorgaanbieders vindt de minister een goede reden.
Ten tweede gaat de minister in op de situatie waarin een bestuurder van een zorgorganisatie tevens grootaandeelhouder is van dezelfde zorgorganisatie. De minister vindt dat zo’n situatie niet hoeft te leiden tot (de schijn van) belangenverstrengeling, mits binnen de zorgorganisatie sprake is van goed gepositioneerd en kritisch intern toezicht, goed functionerende medezeggenschaporganen en een transparante bedrijfsvoering.
Als gezegd, wordt rond de zomer meer duidelijkheid verwacht vanuit VWS.