3 min read

Publiek bekostigd internationaal onderwijs vrijgesteld van vennootschapsbelasting

7 August 2019

Op 19 juli 2019 is een beleidsbesluit gepubliceerd waarin de staatssecretaris van Financiën goedkeurt dat de verplichte ouderbijdrage voor publiek bekostigd internationaal onderwijs wordt aangemerkt als een toegelaten financieringsmiddel voor toepassing van de (subjectieve) onderwijsvrijstelling voor de vennootschapsbelasting (Vpb). 

Met andere woorden, het verzorgen van publiek bekostigd internationaal onderwijs brengt de toepassing van de (subjectieve) Vpb-onderwijsvrijstelling niet in gevaar, ook niet als er verplichte ouderbijdragen van ouders worden ontvangen. Onder publiek bekostigd internationaal onderwijs wordt verstaan het internationaal georiënteerd basisonderwijs (IGBO) en het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs (IGVO).

Vpb-onderwijsvrijstelling: juridisch kader

Een onderwijsinstelling is op grond van artikel 6b, eerste lid, onderdeel b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) Vpb-vrijgesteld indien wordt voldaan aan de volgende twee toetsen:

i. Activiteitentoets: de werkzaamheden van de instelling dienen voor minimaal 90% te bestaan uit onderwijs- dan wel onderzoeksactiviteiten;

ii. Bekostigingstoets: de activiteiten onder (i) moeten voor minimaal 70% worden bekostigd uit toegestane financieringsmiddelen zoals publieke middelen, collegegeld of instellingsgeld.  

Uitwerking van de praktijk tot nu toe

Scholen die IGBO en IGVO verzorgen ontvangen reguliere bekostiging van de rijksoverheid en een aanvullende bijdrage voor de extra kosten die worden gemaakt voor het internationaal onderwijs. Omdat het bekostigd internationaal onderwijs meer kosten met zich brengt dan het regulier bekostigd onderwijs, is de bekostiging – inclusief aanvullende bijdrage – onvoldoende om het internationaal onderwijs aan te kunnen bieden. Daarom wordt aan ouders een verplichte bijdrage gevraagd. Deze verplichte ouderbijdrage valt volgens de letter van de wet niet onder de bekostigingstoets voor de (subjectieve) Vpb-onderwijsvrijstelling. Het gevolg is dat als het IGBO en IGVO voor meer dan 30% wordt bekostigd met verplichte ouderbijdragen, de (subjectieve) Vpb-onderwijsvrijstelling niet van toepassing is.

Goedkeuring en voorwaarde

De staatssecretaris van Financiën meent dat een dergelijke uitkomst onbedoeld en onwenselijk is. Vooruitlopend op een aanpassing van de wet, wordt goedgekeurd dat de verplichte ouderbijdrage wordt aangemerkt als toegelaten financieringsmiddel voor de bekostigingstoets. Aan de goedkeuring wordt de voorwaarde verbonden dat de ouderbijdrage rechtstreeks aan de onderwijsinstelling moet worden betaald. Op termijn zal de tekst van het artikel worden aangepast, de verplichte ouderbijdrage voor IGBO en IGVO zal worden opgenomen onder de bekostigingstoets.

Overgangsregeling

Het komt regelmatig voor dat de verplichte ouderbijdrage niet rechtstreeks aan de onderwijsinstelling wordt betaald, maar via een (gelieerde) stichting. Deze stichting betaalt op haar beurt de ouderbijdragen door aan de onderwijsinstelling. Deze betalingen kwalificeren bij de onderwijsinstelling dan niet als verplichte ouderbijdragen. Onderwijsinstellingen die hierdoor momenteel niet voldoen aan de voorwaarde voor goedkeuring krijgen tot 1 januari 2020 de tijd om hun werkwijze aan te passen. Als zij dat doen, blijft een Vpb-navordering over de dan afgelopen vijf jaren achterwege.

Inwerkingtreding

Het besluit is met terugwerkende kracht van toepassing op boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2016.