De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde gisteren dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Minister terecht hebben besloten tot het geven respectievelijk het verlengen van het bevel aan het Ruwaard van Puttenziekenhuis (Ziekenhuis) om de cardiologen te schorsen.
De verlenging diende echter wel op een eerdere datum beëindigd te worden. Op grond van de Kwaliteitswet Zorginstellingen (Kwz) kan de Minister zorgaanbieders een bevel geven indien de kwaliteitseisen uit de Kwz niet worden nageleefd. Als het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid geen uitstel kan lijden, is tevens de IGZ bevoegd tot het geven van een bevel, zij het voor de duur van maximaal zeven dagen, eventueel te verlengen door de Minister.
In verband met acute en ernstige tekortkomingen op het gebied van de cardiologische zorg in het Ruwaard van Puttenziekenhuis (Ziekenhuis) heeft de IGZ op 21 november 2012 een bevel gegeven aan het Ziekenhuis inhoudende dat de in het Ziekenhuis werkzame cardiologen met onmiddellijke ingang voor de duur van zeven dagen geen zorg meer mochten verlenen. De Minister heeft het bevel op 27 november 2012 voor onbepaalde tijd verlengd, omdat de feiten en omstandigheden die tot het bevel van de IGZ hebben geleid niet zodanig waren gewijzigd dat het bevel niet verlengd hoefde te worden. Op 19 augustus 2013 heeft de Minister de verlenging met terugwerkende kracht per 24 juni 2013 beëindigd vanwege het faillissement van het Ziekenhuis.
De cardiologen hebben bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld tegen het bevel van de IGZ en de verlenging van het bevel door de Minister. Op 31 juli 2014 heeft de rechtbank het beroep tegen het bevel van de Inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt vervolgens dat het besluit van de Minister tot verlenging van het bevel opnieuw genomen moet worden, omdat de Minister geen overwegingen heeft gewijd aan de duur van de verlenging en de mogelijkheid van het in de toekomst verlenen van zorg door de cardiologen. Tegen deze uitspraak van de rechtbank hebben zowel de cardiologen als de Minister hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State oordeelt gelet op (i) de door de IGZ vastgestelde tekortkomingen, (ii) de mededeling van de raad van bestuur van het Ziekenhuis dat hij niet in staat is de patiëntveiligheid te waarborgen, (iii) de resultaten uit een extern onderzoek en (iv) het feit dat het Ziekenhuis de klinisch cardiologische zorg reeds had beëindigd, dat de IGZ zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de situatie dermate ernstig en acuut was dat maatregelen moesten worden getroffen om het gevaar voor de veiligheid of de gezondheid te beëindigen en mocht derhalve het bevel geven. Daarnaast bevestigt de Raad van State het uitgangspunt van de rechtbank dat het patiëntbelang zwaarder gewicht toekomt dan de individuele belangen van de cardiologen.
De Raad van State oordeelt verder dat de Minister terecht tot het besluit tot verlenging van het bevel kon komen, omdat de feiten en omstandigheden niet zodanig waren gewijzigd dat het bevel niet verlengd hoefde te worden. De Raad van State overweegt daarbij wel dat de verlenging per 17 december 2012 beëindigd had moeten worden, omdat de polikliniek cardiologie in het Ziekenhuis – onder supervisie van externe cardiologen, na betrokkenheid van de NVvC en met veronderstelde instemming van de IGZ – per die datum was heropend en daarmee weer verantwoorde zorg werd geleverd. Door het verdwijnen van het acute gevaar voor de patiëntveiligheid bestond geen grond meer voor de Minister om de verlenging na de heropening van de polikliniek te handhaven.
Het bevel uit hoofde van de Kwaliteitswet dient alleen ter bescherming van de patiëntveiligheid en mag geen effectief beroepsverbod als doel hebben. Voor het bewerkstelligen van een beroepsverbod staan andere juridische middelen ter beschikking zoals het tuchtrecht.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Marg Janssen en Nick Suurmond.