Graag attenderen wij verzekeraars op twee relevante wetswijzigingen die beide van invloed zijn op de rechten en plichten van derden in de relatie tussen verzekeraar en polishouder. Door deze wetswijzigingen wordt de reactietijd van de verzekeraar voor het doen van een verklaring bij derdenbeslag verkleind en kan de verzekeraar overdracht of verpanding van aanspraken van de zakelijk verzekerde op de verzekeraar niet langer tegenhouden.
Wet Herziening van het beslag- en executierecht
In de eerste plaats is afgelopen zomer het wetsvoorstel tot herziening van het beslag- en executierecht aangenomen (Stb. 2020/177). Hoewel het gros van de wijzigingen uitsluitend betrekking heeft op beslagen op roerende zaken en banksaldi, is noemenswaardig dat de termijn voor de zogeheten derdenverklaring is verkort. Een verzekeraar zal als derde-beslagene een dergelijke verklaring moeten afleggen indien een beslaglegger ten laste van een verzekerde (conservatoir of executoir) derdenbeslag legt. Hiermee kan een schuldeiser van de verzekerde bijvoorbeeld de uitbetaling van toekomstige uitkeringen blokkeren.
De verzekeraar (derde-beslagene) was eerst verplicht verklaring te doen van de vorderingen die door het beslag zijn getroffen nadat vier weken waren verstreken. Na de wetswijziging is deze termijn per 1 oktober 2020 gehalveerd tot slechts twee weken (artikel 476a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De termijn van twee weken wordt slechts weer verlengd naar vier weken indien de schuldenaar/polishouder dit binnen de twee weken schriftelijk aan de derde/verzekeraar verzoekt (instemming van de beslaglegger is hiervoor niet vereist).
Wetsvoorstel opheffing verpandingsverboden
In de tweede plaats is afgelopen zomer het wetsvoorstel tot opheffing van het verpandingsbod bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II 2019/20, 35 482). Het voorstel wil een einde maken aan de contractuele praktijk waarbij de overdracht of verpanding van geldvorderingen in het bedrijfsleven wordt uitgesloten. Dit wetsvoorstel raakt door haar brede opzet mogelijk ook verzekeraars, in het bijzonder als zij de verpandbaarheid of overdracht van vorderingen van zakelijk handelend verzekerden in de polisvoorwaarden uitsluiten of beperken. Kort samengevat wordt in dit voorstel aan artikel 3:83 Burgerlijk Wetboek (lid 3, nieuw) toegevoegd: “Uitsluiting van de overdraagbaarheid of verpandbaarheid is niet mogelijk als het een geldvordering op naam betreft die voortkomt uit de uitoefening van een beroep of bedrijf. Een beding tussen schuldeiser en schuldenaar dat ertoe strekt de overdraagbaarheid of verpandbaarheid van een dergelijke geldvordering geheel of gedeeltelijk uit te sluiten dan wel vervreemding of verpanding ervan tegen te gaan, is nietig”.
Dit geldt voor alle vorderingen van schuldeisers die handelen in de uitoefening van beroep of bedrijf (niet zijnde consumenten). De potentiële impact van dit wetsvoorstel is significant, nu elke ‘zakelijke verzekerde’ die een aanspraak op dekking maakt deze vordering op de verzekeraar kan overdragen aan een derde of als onderpand kan gebruiken. Zo’n overdracht of verpanding kan dus niet langer onmogelijk worden gemaakt in de polisvoorwaarden of aan goedkeuring van de verzekeraar worden onderworpen. Nadat een dergelijke overdracht of verpanding aan verzekeraar is medegedeeld, kan zij uitsluitend nog aan de derde bevrijdend betalen: een verkeerde betaling kan daarom grote gevolgen hebben.
Tot slot is van belang dat het wetsvoorstel vooralsnog bepaalt dat de nieuwe regeling na inwerkingtreding voor alle reeds bestaande bedingen zal gaan gelden (in andere woorden: met terugwerkende kracht). Het wetsvoorstel is nog niet door het parlement goedgekeurd en inmiddels zijn kritische Kamervragen gesteld die mogelijk tot wijzigingen van het voorstel zullen leiden.
Voor vragen naar aanleiding van deze signalering kunt u contact opnemen met Annemieke Hendrikse en Justin Interfurth.