Op 28 september 2021 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel “Evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen in bestuur en raad van commissarissen” (“Wetsvoorstel”) aangenomen. Het Wetsvoorstel heeft tot doel de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in de top van grote bedrijven evenwichtiger te maken en treedt naar verwachting per 1 januari 2022 in werking. Wat betekent deze diversiteitswet voor ondernemingen?
Het Wetsvoorstel
In het Wetsvoorstel worden twee maatregelen genomen om tot een evenwichtige samenstelling van de raad van bestuur (“RvB“) en de raad van commissarissen (“RvC“) te komen:
- de samenstelling van de RvC en niet-uitvoerende bestuurders van naamloze en besloten vennootschappen waarvan aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, moet evenwichtig zijn in die zin dat deze ten minste voor een derde uit mannen en een derde uit vrouwen bestaat (ingroeiquotum);
- ‘grote vennootschappen’ worden verplicht om een passend en ambitieus streefcijfer voor de RvC, de RvB en de subtop vast te stellen (streefcijfer).
Toepassingsbereik
In het Wetsvoorstel heeft het ingroeiquotum enkel betrekking op commissarissen en niet uitvoerende bestuurders van besloten- en naamloze vennootschappen waarvan de aandelen aan een effectenbeurs zijn genoteerd. Het Wetsvoorstel sluit aan bij de definitie van ‘grote’ vennootschap in de zin van artikel 2:397 BW.
Onder ‘grote’ vennootschap wordt verstaan de rechtspersoon die (inclusief meegeconsolideerde groepsmaatschappijen) op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee opeenvolgende balansdata, heeft voldaan aan ten minste twee van de volgende vereisten:
- waarde van de activa bedraagt meer dan € 20 miljoen;
- de netto-omzet bedraagt meer dan € 40 miljoen;
- het gemiddelde aantal werknemers is meer dan 250.
Ingroeiquotum beursvennootschap
Het ingroeiquotum houdt in dat, zolang de RvC niet voor ten minste een derde van het aantal leden uit vrouwen en ten minste voor een derde van het aantal leden uit mannen bestaat, geen persoon kan worden benoemd die de RvC niet evenwichtiger zou maken. Heeft de vennootschap een monistisch bestuursmodel, dan ziet het ingroeiquotum op de niet-uitvoerende bestuurders. Ofwel bij een RvC die bestaat uit vijf leden, waarvan vier mannen en één vrouw, moet bij het aflopen van de zittingstermijn van een van de mannelijke leden een vrouw worden benoemd. Wordt toch besloten tot benoeming van een man of vrouw waardoor de samenstelling van het orgaan in strijd is met het streefcijfer dan is deze benoeming in strijd met de wet en derhalve nietig. Om rechtsonzekerheid te voorkomen bepaalt de wet dat de nietigheid van het benoemingsbesluit geen gevolgen heeft voor de rechtsgeldigheid van de besluitvorming waaraan de nieuwe commissaris heeft deelgenomen. Hiermee wordt enerzijds recht gedaan aan de wens van een zware sanctie op het benoemen van een commissaris in strijd met het ingroeiquotum en anderzijds wordt rekening gehouden met de positie van derden die op voorhand mogelijk niet bekend zijn met de nietigheid van de benoeming.
Uitzonderingen
Op het ingroeiquotum geldt een tweetal uitzonderingen:
- een commissaris of niet-uitvoerende bestuurder die voor herbenoeming binnen acht jaar in aanmerking komt, kan worden herbenoemd. Ook indien daarna niet aan het ingroeiquotum wordt voldaan.
- in het geval van uitzonderlijke omstandigheden, als bedoeld in artikel 2:135a lid 5 BW, kan een benoeming plaatsvinden die niet leidt tot een evenwichtige verdeling van commissarissen of niet-uitvoerende bestuurders. Een dergelijke benoeming is op grond van het zesde lid gemaximeerd tot een periode van twee jaar.
Streefcijfer
Het Wetsvoorstel bevat tevens een verplichting voor ‘grote’ vennootschappen om passende en ambitieuze doelen in de vorm van een streefcijfer vast te stellen om de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in de RvB en de RvC evenwichtiger te maken, evenals de verhouding in de door de vennootschap te bepalen subtop.
Het Wetsvoorstel sluit aan bij de definitie van ‘grote’ vennootschap in de zin van artikel 2:397 BW. Onder ‘grote’ vennootschap wordt verstaan de rechtspersoon die (inclusief meegeconsolideerde groepsmaatschappijen) op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee opeenvolgende balansdata, heeft voldaan aan ten minste twee van de volgende vereisten:
- waarde van de activa bedraagt meer dan € 20 miljoen;
- de netto-omzet bedraagt meer dan € 40 miljoen; gemiddeld aantal werknemers is meer dan 250.
Waar tot 2020 het streefcijfer werd vastgesteld op minimaal een derde wordt het ditmaal overgelaten aan de vennootschappen zelf om de hoogte van het streefcijfer vast te stellen (met uitzondering van de RvC uiteraard). Met ‘passend’ bedoelt de wetgever dat het streefcijfer afhankelijk is van de omvang van de RvB en RvC en de huidige man-vrouwverhouding binnen die organen. Met ‘ambitieus’ wordt bedoeld dat het streefcijfer een evenwichtigere samenstelling moeten beogen dan de huidige verhouding binnen de desbetreffende RvB en RvC.
In het Wetsvoorstel is voorts meegenomen dat indien de RvB en de RvC uit één persoon bestaat, een streefcijfer kan worden vastgesteld voor beide organen gezamenlijk. De grote vennootschappen dienen een plan op te stellen om het gestelde passende en ambitieuze streefcijfer te bereiken.
De SER zal infrastructuur ontwikkelen en beschikbaar stellen waar de grote vennootschappen, jaarlijks binnen tien maanden, hun voortgang en samenstelling kunnen rapporteren. De bedoeling is dat de SER met het systeem de voortgang van de vennootschappen kan monitoren, maar dat ook stakeholders en andere (vergelijkbare) bedrijven de diversiteit kunnen bekijken.