Eind 2020 is het wetsvoorstel ‘Werken waar je wil’ ingediend.. Dit wetsvoorstel wijzigt de Wet flexibel werken. Met deze wijziging kan een verzoek tot aanpassing van de werkplek die door de werknemer bij de werkgever wordt ingediend alleen nog maar door de werkgever worden afgewezen wanneer er sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Hierdoor wordt het recht van de werknemer om de werkplek te kiezen verstevigd.
Aanleiding
Als gevolg van Covid-19 werd op 12 maart 2020 door de overheid dringend geadviseerd zoveel mogelijk thuis te werken. Deze maatregel kent voorlopig nog geen einddatum. Voor velen is het thuiswerken derhalve verworden tot de nieuwe standaard. De verwachting is dat ook na de coronacrisis thuiswerken, of werken vanaf een andere werklocatie als de nieuwe standaard zal worden gezien. Hierdoor zal een nieuw evenwicht moeten worden gevonden tussen thuiswerken en het werken op de werklocatie of een andere werkplek. Op dit moment is het recht op aanpassing van de arbeidsplaats echter minder goed verankerd in de wet dan het recht op bijvoorbeeld aanpassing van werktijden of de arbeidsduur. Het wetsvoorstel heeft als doel dit gelijk te trekken.
Huidige wetgeving: Wet flexibel werken
De huidige Wet flexibel werken voorziet in de mogelijkheid voor werknemers een verzoek in te dienen bij zijn werkgever tot wijziging van de arbeidsduur, werktijd en/of arbeidsplaats. Het verzoek tot wijziging van de arbeidsduur en/of werktijd, mag door de werkgever slechts worden afgewezen indien sprake is van “zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen”. Hiervan is sprake bij ernstige problemen op het gebied van de veiligheid of van rooster technische aard.
Wanneer de werkgever echter een verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats afwijst, geldt het vereiste van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen niet. De werkgever kan het verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats op iedere grond afwijzen. Een afwijzing hoeft de werkgever niet nader te motiveren. Met de wetswijziging wordt beoogd een verzoek om aanpassing van de arbeidsplaats op eenzelfde manier te behandelen als een verzoek om aanpassing van de werktijd of arbeidsduur. Het recht van de werknemer op de keuze van een arbeidsplaats wordt daarmee dus sterker. Een verzoek zal enkel kunnen worden afgewezen indien sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Daar zal in de praktijk niet snel sprake van zijn.
Toetsingskader keuze werklocatie: Wet werken waar je wil
De voorgestelde wetswijziging, wijzigt in beginsel alleen de inhoudelijke gronden waarop een verzoek kan worden afgewezen. De formele procedure, waarover hieronder meer, omtrent het doen van een verzoek blijft hetzelfde.
De werknemer dient het verzoek schriftelijk bij de werkgever in te dienen. Het verzoek dient te vermelden op welk moment het verzoek dient in te gaan. Of de werknemer dit middels een brief, of bijvoorbeeld een e-mail doet, maakt niet uit. Het verzoek dient ten minste twee maanden vóór het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing te zijn ingediend. De werknemer hoeft zijn verzoek niet te motiveren. De werkgever dient een maand voor de beoogde ingangsdatum schriftelijk te reageren. Ook die reactie is vormvrij. De werkgever is verplicht om over het verzoek van en met t de weknemer in overleg te treden. Met de voorgestelde aanpassing geldt voor het verzoek ten aanzien van de aanpassing van de arbeidsplaats de hoofdregel: het verzoek wordt ingewilligd tenzij zich tegen de aanpassing, waaronder het ingangstijdstip en de omvang, zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen verzetten. De bewijslast van deze zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zal dus bij de werkgever liggen. Hierdoor wordt het uitgangspunt voor de toekenning van de aanpassing van de arbeidsplaats ook ‘ja, tenzij’, net zoals dit reeds het geval is bij een verzoek tot wijziging van de arbeidsduur en werktijd.
Gevolgen voor werkgevers
Indien het wetsvoorstel wordt omgezet in wetgeving dan wordt het voor werknemers makkelijker een andere werkplek dan de werklocatie af te dwingen. Dit heeft voor werkgevers onder andere tot gevolg dat zij niet alleen de arbeidsplaats op de ‘normale’ werkvloer dienen in te richten conform de Arbeidsomstandighedenwet, maar ook de ‘nieuwe’ werkplek. De wetgever verwacht dat de kosten voor de inrichting van de werkplek gemiddeld genomen echter ruimschoots zullen worden gecompenseerd door de besparing van een reiskostenvergoeding die normaliter wordt verstrekt aan werknemers.