Wetsvoorstel Wet opheffing verpandingsverboden ingediend
Op 2 juni jl. is het wetsvoorstel Wet opheffing verpandingsverboden bij de Tweede Kamer ingediend. Met het wetsvoorstel moet een einde worden gemaakt aan de praktijk waarbij de overdracht of verpanding van handelsvorderingen contractueel wordt uitgesloten. Op die manier wil de regering deze vorderingen beschikbaar maken voor financieringsdoeleinden, om met name voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) de kredietruimte te vergroten.
Achtergrond van het wetsvoorstel
Het uitsluiten of beperken van de overdracht of verpanding van vorderingen op naam komt regelmatig voor in contracten of algemene voorwaarden. In bepaalde economische sectoren, zoals (delen van) de bouw- en retailsector wordt de mogelijkheid tot overdracht of verpanding van vorderingen op grote schaal uitgesloten. Reden hiervoor is dat ondernemingen in dergelijke sectoren behoefte hebben aan een eenduidig betalingsadres. Door het opnemen van een overdrachtsverbod worden zij niet geconfronteerd met onbekende crediteuren of pandhouders.
Overdrachtsverboden hebben echter een weerslag op de kredietruimte van de debiteur. Als gevolg van de contractuele beperkingen komen vorderingen van de debiteur niet in aanmerking voor kredietfinanciering of overdracht aan bijvoorbeeld factoringmaatschappijen. Dit belemmert kredietverlening.
Inhoud van het wetsvoorstel
De kern van het wetsvoorstel is dat contractuele afspraken die de overdracht of verpanding van geldvorderingen onmogelijk maken, geen enkel effect meer hebben. De regeling is uitsluitend van toepassing op vorderingen op naam die bedrijfsmatig zijn verkregen (handelsvorderingen). De overdraagbaarheid of verpandbaarheid van die vorderingen kan na inwerkingtreding van de wet niet meer worden uitgesloten of worden beperkt. Een gedeeltelijke uitsluiting van overdraagbaarheid of verpandbaarheid is dus ook niet meer mogelijk.
Elke contractuele bepaling in strijd met de nieuwe regeling heeft nietigheid tot gevolg. Indien de betreffende bepaling onderdeel is van een ruimere overeenkomst leidt dit niet tot nietigheid van de gehele overeenkomst. De nietigheid ziet in dat geval alleen op de uitsluitende bepaling. Het is daarnaast niet vereist dat beide partijen een professionele hoedanigheid bij de overeenkomst hebben. Vorderingen op particulieren kunnen ook onder het wetsvoorstel vallen indien die door een onderneming zijn verkregen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Buiten het bereik van het wetsvoorstel vallen vorderingen van een particulier die niet beroeps- of bedrijfsmatig handelt.
Om onbedoelde neveneffecten van het wetsvoorstel tegen te gaan is er een aantal specifieke geldvorderingen uitgezonderd van het overdracht- en verpandingsverbod. Zo is er een uitzondering opgenomen voor zogenaamde syndicated loans, waarbij een consortium van banken als kredietgever optreedt. De uitzondering bewerkstelligt dat het Nederlandse recht aansluit bij hetgeen in het internationale handelsverkeer ten aanzien van deze leningen gebruikelijk is. Verder is ten aanzien van betaal- en spaarrekeningen gekozen voor handhaving van de huidige regeling. Die houdt in dat banken, evenals nu, contractueel (of in algemene voorwaarden) kunnen bepalen dat het creditsaldo op betaal- en spaarrekeningen – behoudens de reguliere overschrijving – niet vrij overdraagbaar of verpandbaar is.
Inwerkingtreding en overgangsrecht
Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel geldt de nietigheid van contractuele afspraken in strijd met de regeling per direct. Voor een reeds bestaande overeenkomst geldt de nietigheid vanaf drie maanden na inwerkingtreding van de regeling. Op deze wijze wordt voorkomen dat het effect van de wet nog voor vele jaren door ondernemingen zou worden uitgehold.
Meer weten?
Voor meer informatie over de (eventuele) gevolgen voor uw onderneming van de Wet opheffing verpandingsverboden kunt u contact opnemen met Jelmer Baukema van het team Financiering.