Commissarissen en toezichthouders vaak (toch) geen btw-ondernemer
In een recent gepubliceerd beleidsbesluit van de Staatssecretaris van Financiën (“besluit“) wordt de btw-positie van de leden van een toezichthoudend orgaan (zoals een raad van commissarissen of een raad van toezicht (“leden“)) verhelderd. Uit het besluit volgt dat deze leden géén btw in rekening hoeven te brengen, tenzij zij ‘individuele verantwoordelijkheid dragen voor de handelingen van het toezichthoudend orgaan’. Van deze uitzondering zal in de praktijk slechts in een zeer beperkt aantal gevallen sprake zijn en dus zal de grootste groep van leden niet (langer) btw hoeven te berekenen over de vergoeding die zij in rekening brengen.
Dat is goed nieuws: zowel voor de leden, als voor instellingen zonder of met een (zeer) beperkt recht op aftrek van btw waar de toezichtwerkzaamheden voor worden verricht.
Achtergrond
Sinds de uitspraken van het Europese Hof van Justitie op 13 juni 2019 en de Hoge Raad in 2020 bestaat onzekerheid over het btw-ondernemerschap van deze leden. In beide uitspraken werd overwogen dat geen sprake was van btw-ondernemerschap, omdat de vereiste zelfstandigheid ontbrak. In het besluit geeft de staatssecretaris helderheid over de concrete btw-behandeling.
Kernpunten van het besluit
Het besluit benoemt specifiek vier categorieën waarin geen sprake is van btw-ondernemerschap. Dat betreffen leden of vergelijkbare personen van:
A. het toezichthoudend orgaan bij een NV, BV of (bedrijfstak)pensioenfonds;
B. het toezichthoudend orgaan van bijv. een stichting of vereniging;
C. bezwarenadviescommissies of commissies met een wettelijke taak; en
D. toetsingscommissies of geschillencommissies dan wel commissies die daarmee vergelijkbaar zijn.
De staatssecretaris geeft aan dat géén sprake is van btw-ondernemerschap als:
1. het lid op persoonlijke titel[1] is benoemd; en
2. het lid niet zelfstandig optreedt, maar de werkzaamheden verricht als lid van het (toezichthoudend) orgaan en namens dit orgaan de werkzaamheden uitvoert.
Aantal toezichthoudende functies niet van belang
Uit het besluit volgt dat voor de btw-kwalificatie niet van belang is hoeveel toezichthoudende functies het lid vervult.
Terugwerkende kracht
Het besluit kent terugwerkende kracht tot 13 juni 2019. Hieruit volgt dat het lid dat aan de voorwaarden voldoet al sinds 13 juni 2019 geen btw-ondernemer meer is.
Belang voor de praktijk
Het besluit schept na lange tijd duidelijkheid. De kaders waaraan kan worden getoetst of sprake is van btw-ondernemerschap bieden wat ons betreft houvast. Concreet zijn twee situaties denkbaar.
Instellingen die een volledig recht op aftrek van btw hebben
Instellingen die een volledig recht op aftrek van btw hebben, hebben de in het verleden in rekening gebrachte btw volledig in aftrek kunnen brengen. Voor hen ontstaat geen direct voor- of nadeel als gevolg van het besluit: het lid brengt niet langer btw in rekening en de instelling brengt die dus niet meer in aftrek.
Uit het besluit volgt verder dat op de in aftrek gebrachte btw door het lid en de instelling niet hoeft te worden teruggekomen.
Instellingen zonder of met een (zeer) beperkt recht op aftrek van btw
Voor deze instellingen (zoals bijv. onderwijs- en zorginstellingen, financiële instellingen en goede doelen) ontstaat als gevolg van het besluit een concreet financieel voordeel: de btw die voor hen kostprijsverhogend werkt (21% btw-druk), wordt door het lid niet langer in rekening gebracht.
Voor de periode vanaf 13 juni 2019 tot heden geldt dat leden voor zover zij facturen met btw hebben uitgereikt aan de instellingen, deze mogen crediteren. Voor voornoemde instellingen leidt dit dus ook voor de periode vanaf 13 juni 2019 tot heden tot een voordeel, omdat de instelling de aan het lid betaalde btw van het lid kan terugkrijgen. We raden deze instellingen aan in overleg te treden met hun (voormalige) leden.
Het crediteren kan middels het opstellen van creditfacturen, waarbij in de creditnota specifiek wordt verwezen naar de (achteraf) “onjuiste” factuur. Nadat dit is gebeurd, kan door het lid een btw-suppletieaangifte worden ingediend, zodat de ten onrechte gefactureerde en afgedragen btw wordt teruggevraagd.
Voor zover door de instelling (een gedeelte van) de btw in aftrek is gebracht, dient dit eveneens te worden gecorrigeerd middels een btw-suppletieaangifte.
Een ander punt van aandacht is dat vanwege het besluit een lid geen btw-onderneming meer drijft en dat als gevolg daarvan in het verleden afgetrokken btw (of een gedeelte daarvan) moet terugbetalen. Bovengenoemde goedkeuring houdt in dat dit niet zo is, als de betrokken instelling de btw in aftrek heeft gebracht.
Voor meer informatie over het voorgaande en de mogelijkheden om in het verleden betaalde btw terug te vragen, kunt u uiteraard contact met ons opnemen.
Contactgegevens Daniëlle Westerhoff en Janou Benders