Hernieuwde Aanwijzing opsporing en vervolging buitenlandse corruptie
Op 1 oktober jl. is de hernieuwde Aanwijzing opsporing en vervolging buitenlandse corruptie (‘Aanwijzing’) in werking getreden. In deze blog geven wij een kort overzicht van de Aanwijzing en vergelijken we de Aanwijzing op enkele relevante punten met de voorgaande versie.
Opportuniteit van opsporing en vervolging
De Aanwijzing heeft betrekking op het bepalen van de opportuniteit van de opsporing en vervolging van strafbare gevallen van buitenlandse ambtelijke corruptie. Buitenlandse ambtelijke corruptie wordt in de Aanwijzing gedefinieerd als omkoping van een buitenlandse ambtenaar door een Nederlandse burger of onderneming. De Aanwijzing heeft betrekking op beide betrokken partijen: zowel de omkopende partij (burgers en bedrijven) als de omgekochte partij (ambtenaren) kan onder de werking van het Nederlandse strafrecht vallen.
In de Aanwijzing is aangegeven aan dat, buitenlandse ambtelijke corruptie in beginsel wordt vervolgd. Tegelijkertijd wordt onderkend dat ieder geval individueel beoordeeld dient te worden. Hierbij geldt evenwel dat de officier van justitie zich, op basis van het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (‘OESO-Verdrag’), bij de opportuniteitsafweging niet mag laten beïnvloeden door overwegingen van nationaal economisch belang, mogelijke consequenties voor de relaties met een andere Staat of de identiteit van betrokken (rechts)personen.
De Aanwijzing noemt een aantal niet-limitatieve factoren dat mee kan wegen bij de prioritering en de opportuniteitsafweging met betrekking tot de opsporing en vervolging van buitenlandse ambtelijke corruptie:
- aanzienlijke omvang van de gift, belofte of dienst en/of tegenprestatie, in absolute zin of in relatieve zin (bijvoorbeeld een aanzienlijk percentage van de contractsom);
- omkoping is een structureel onderdeel van de wijze van bedrijfsvoering;
- de betrokkenheid van invloedrijke buitenlandse ambtenaren of politici dan wel hun naaste omgeving (in die zin dat bij betrokkenheid van dergelijke figuren gezien hun voorbeeldrol en/of machtspositie de omkoping ernstiger lijkt dan bij betrokkenheid van minder invloedrijke personen);
- de steekpenningen komen direct of indirect (bijvoorbeeld als overheidssteun, krediet verzekering, subsidiering, etc.) ten laste van de Nederlandse algemene middelen of ten laste van gelden bestemd voor internationale ontwikkelingshulp;
- de schade voor het land waar de ambtenaar is omgekocht;
- de mate waarin er sprake is van concurrentievervalsing;
- recidive;
- de mogelijkheden van verder onderzoek en kans op succesvolle vervolging.
De factoren komen grotendeels overeen met de eerdere Aanwijzing.
Belangrijke wijzigingen
Ook op enkele andere punten verschilt de Aanwijzing van de eerder geldende versie. Een belangrijke wijziging is dat de Aanwijzing bepaalt dat het Openbaar Ministerie, bij zelfmelding en openheid aan de zijde van verdachte(n), dit gegeven transparant meeweegt in de (wijze van) afdoening en eventuele bestraffing. Dit was eerder niet opgenomen.
Daarnaast is het standpunt aangescherpt ten opzichte van het gebruik van derde partijen. Waar eerder werd gesproken over een te verwachten kritische houding van Nederlandse instellingen ten aanzien van de aard en omvang van de werkzaamheden van deze derde partijen, is nu opgenomen dat strafrechtelijke vervolging kan plaatsvinden bij onvoldoende alertheid van Nederlandse ondernemingen en organisaties op de aard en omvang van de werkzaamheden van derde partijen. Dit omdat het volgens de Aanwijzing algemeen bekend is dat dergelijke partijen vaak worden gebruikt bij het betalen van steekpenningen in het buitenland. Verder geldt dat de nieuwe Aanwijzing zogenoemde ‘facilitation payments’ niet langer uitzondert van vervolging.
OESO-rapport
De hernieuwde Aanwijzing verscheen kort voor het Fase 4-rapport van de OESO Working Group on Bribery in International Transactions (rapport hier te raadplegen). Waar de Working Group het ontbrekende wettelijke kader met betrekking tot (de gevolgen van) zelfmelden als verbeterpunt aankaart, verwelkomt de Working Group de wijziging van de Aanwijzing met betrekking tot ‘facilitation payments’. Tegelijkertijd beveelt de Working Group aan dat Nederland inspanningen verricht – door middel van onder meer trainingen en activiteiten om awareness te creëren– om ‘facilitation payments’ te voorkomen, op te sporen en te melden. Het is dan ook te verwachten dat hier de komende tijd door de autoriteiten (meer) aandacht aan zal worden besteed.
Indien u vragen heeft over het bovenstaande, dan kunt u contact opnemen met Jan Leliveld of Vanessa Liem.